Mario Molegraaf schrijft wekelijks een kort portret van een Zeeuwse schrijver. Zeeuws qua persoon en/of qua inhoud. Deze keer, aflevering 36: J.C. van Schagen (1891-1985), de man van Zeeuwse Reflexen en Domburgse Cahiers.
Content met zichzelf
J.C. van Schagen
door Mario Molegraaf
De psychiaters en psychologen zullen er vast een term voor hebben. Wie weet leveren ze op verzoek een pil tegen het symptoom. Hoe dan ook, er is iets mis met mensen die in het openbaar over zichzelf spreken in de derde persoon, zelfs voortdurend hun voornaam laten vallen. J.C. van Schagen was er Zeeuws kampioen in, Nederlands kampioen, misschien zelfs wereldkampioen. Gretig voerde hij zichzelf op als Chrisje, let op het zelfvoldane verkleinwoord. In andere gevallen duidde hij zichzelf aan als Sjoe, zo van: ‘Sjoe is vandaag zeer content met zichzelf.’
Dat was het probleem met J.C. van Schagen, hij was te gauw content met zichzelf en wat hij schreef. Hij maakte geen onderscheid tussen goed en slecht, raak en mis. Waardoor hij al snel in de marge van de literatuur belandde en noodgedwongen een groot deel van zijn werk in eigen beheer uitgaf. Soms gaf hij blijk van zelfkennis. ‘Eigenlijk heeft hij heel zijn leven/ niets gedaan dan maar wat zweven,’ stelde hij eens vast, met de kenmerkende verwarring van derde en eerste persoon.
Toch kan ook de lezer soms content zijn met J.C. van Schagen. Een kwestie van lang genoeg zoeken in zijn Zeeuwse Reflexen en Complexen of zijn Domburgse Cahiers. Voor zijn vele Domburgse werk gaf Domburg hem een boulevard terug. Maar hij werd in Vlissingen geboren en was bewoner van Middelburg. Domburg deed hij voor het eerst aan als baby van tien dagen, hij logeerde toen in een champagnemand in het Badpaviljoen.
Zijn ouders hadden een winkel in de badplaats, in ‘Domburgse werkuren’ schreef hij erover: ‘Zomers bloeide de zaak overdadig, ’s winters stonden we op een laag pitje.’ Ook andere Walcherse herinneringen, bijvoorbeeld over de vele bijnamen op de dorpen en zijn eerste schreden op het pad der letteren, blijven het lezen waard. Maar de grootste eer gaat, zoals bij zoveel schrijvers, weer naar Veere, volgens hem ‘de Asschepoes van Walcheren’. Prachtig schrijft hij in ‘Retour’ over de stilte daar: ‘In Veere kun je de appels aan de bomen horen groeien’. Voor een keer komen Chrisje en Sjoe deze stilte niet verstoren.